opklappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klap op | klapte op | heb opgeklapt |
jij, je, u | klapt op | klapte op | hebt opgeklapt |
hij, zij, het | klapt op | klapte op | heeft opgeklapt |
wij | klappen op | klapten op | hebben opgeklapt |
jullie | klappen op | klapten op | hebben opgeklapt |
zij, ze | klappen op | klapten op | hebben opgeklapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Opklappen with some of the pronouns.
- Ik klap op.
- Jij klapt op.
- Hij/Zij klapt op.
- Wij klappen op.
- Jullie klappen op.
- Zij klappen op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opklappen with some of the pronouns.
- Ik klapte op.
- Jij klapte op.
- Hij/Zij klapte op.
- Wij klapten op.
- Jullie klapten op.
- Zij klapten op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opklappen with some of the pronouns.
- Ik heb opgeklapt.
- Jij hebt opgeklapt.
- Hij/Zij heeft opgeklapt.
- Wij hebben opgeklapt.
- Jullie hebben opgeklapt.
- Zij hebben opgeklapt.