oprakelen

Conjugations List of Oprakelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrakel oprakelde opheb opgerakeld
jij, je, urakelt oprakelde ophebt opgerakeld
hij, zij, hetrakelt oprakelde opheeft opgerakeld
wijrakelen oprakelden ophebben opgerakeld
jullierakelen oprakelden ophebben opgerakeld
zij, zerakelen oprakelden ophebben opgerakeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Oprakelen with some of the pronouns.

  • Ik oprakel oude herinneringen.
  • Jij oprakelt de problemen van gisteren.
  • Hij/Zij/Het oprakelt het verleden steeds weer.
  • Wij oprakelen de discussie over klimaatverandering.
  • Jullie oprakelen altijd dezelfde onderwerpen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Oprakelen with some of the pronouns.

  • Ik rakelde oude herinneringen op.
  • Jij rakelde de discussie weer op.
  • Hij/Zij/Het rakelde het conflict op.
  • Wij rakelden de geschiedenis opnieuw op.
  • Jullie rakelden de kwestie eindeloos op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Oprakelen with some of the pronouns.

  • Ik heb oude verhalen opgerakeld.
  • Jij hebt de feiten goed opgerakeld.
  • Hij/Zij/Het heeft het probleem opgerakeld.
  • Wij hebben de kwestie uitgebreid opgerakeld.
  • Jullie hebben de kritiek serieus opgerakeld.