opstrijken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | strijk op | streek op | heb opgestreken |
jij, je, u | strijkt op | streek op | hebt opgestreken |
hij, zij, het | strijkt op | streek op | heeft opgestreken |
wij | strijken op | streken op | hebben opgestreken |
jullie | strijken op | streken op | hebben opgestreken |
zij, ze | strijken op | streken op | hebben opgestreken |
Presens
Example presens sentences for Opstrijken with some of the pronouns.
- Ik strijk het geld op.
- Jij strijkt het geld op.
- Hij/Zij/Het strijkt het geld op.
- Wij strijken het geld op.
- Jullie strijken het geld op.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Opstrijken with some of the pronouns.
- Ik streek het geld op.
- Jij streek het geld op.
- Hij/Zij/Het streek het geld op.
- Wij streekten het geld op.
- Jullie streekten het geld op.
Perfectum
Example perfectum sentences for Opstrijken with some of the pronouns.
- Ik heb het geld opgestreken.
- Jij hebt het geld opgestreken.
- Hij/Zij/Het heeft het geld opgestreken.
- Wij hebben het geld opgestreken.
- Jullie hebben het geld opgestreken.