opverven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verf op | verfde op | heb opgeverfd |
jij, je, u | verft op | verfde op | hebt opgeverfd |
hij, zij, het | verft op | verfde op | heeft opgeverfd |
wij | verven op | verfden op | hebben opgeverfd |
jullie | verven op | verfden op | hebben opgeverfd |
zij, ze | verven op | verfden op | hebben opgeverfd |
Presens
Example presens sentences for Opverven with some of the pronouns.
- Ik verf de muur op.
- Jij verft de kamer op.
- Hij verft het plafond op.
- Zij verft de deur op.
- We verven de meubels op.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Opverven with some of the pronouns.
- Ik verfde de muur op.
- Jij verfde de kamer op.
- Hij verfde het plafond op.
- Zij verfde de deur op.
- We verfden de meubels op.
Perfectum
Example perfectum sentences for Opverven with some of the pronouns.
- Ik heb de muur opgeverfd.
- Jij hebt de kamer opgeverfd.
- Hij heeft het plafond opgeverfd.
- Zij heeft de deur opgeverfd.
- We hebben de meubels opgeverfd.