opvijzelen

Conjugations List of Opvijzelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvijzel opvijzelde opheb opgevijzeld
jij, je, uvijzelt opvijzelde ophebt opgevijzeld
hij, zij, hetvijzelt opvijzelde opheeft opgevijzeld
wijvijzelen opvijzelden ophebben opgevijzeld
jullievijzelen opvijzelden ophebben opgevijzeld
zij, zevijzelen opvijzelden ophebben opgevijzeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Opvijzelen with some of the pronouns.

  • Ik vijzel het meubelstuk op.
  • Jij vijzelt de auto op.
  • Hij/zij/het vijzelt de prijzen op.
  • Wij vijzelen de productiviteit op.
  • Zij vijzelen de sfeer in de klas op.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opvijzelen with some of the pronouns.

  • Ik vijzelde het meubelstuk op.
  • Jij vijzelde de auto op.
  • Hij/zij/het vijzelde de prijzen op.
  • Wij vijzelden de productiviteit op.
  • Zij vijzelden de sfeer in de klas op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opvijzelen with some of the pronouns.

  • Ik heb het meubelstuk opgevijzeld.
  • Jij hebt de auto opgevijzeld.
  • Hij/zij/het heeft de prijzen opgevijzeld.
  • Wij hebben de productiviteit opgevijzeld.
  • Zij hebben de sfeer in de klas opgevijzeld.