opvliegen

Conjugations List of Opvliegen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvlieg opvloog opheb opgevlogen
jij, je, uvliegt opvloog ophebt opgevlogen
hij, zij, hetvliegt opvloog opheeft opgevlogen
wijvliegen opvlogen ophebben opgevlogen
jullievliegen opvlogen ophebben opgevlogen
zij, zevliegen opvlogen ophebben opgevlogen

Presens

Example presens sentences for Opvliegen with some of the pronouns.

  • Ik vlieg op als ik een spin zie.
  • Jij vliegt op bij elk klein geluid.
  • Hij/zij/het vliegt op als er vuurwerk afgaat.
  • Wij vliegen op van blijdschap.
  • Jullie vliegen op als iemand jullie verrast.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Opvliegen with some of the pronouns.

  • Ik vloog op toen ik een enge film keek.
  • Jij vloog op telkens wanneer je te laat thuiskwam.
  • Hij/zij/het vloog op als er onweer was.
  • Wij vlogen op als we iets spannends zagen.
  • Jullie vlogen op bij elke onverwachte gebeurtenis.

Perfectum

Example perfectum sentences for Opvliegen with some of the pronouns.

  • Ik ben opgevlogen toen ik het nieuws hoorde.
  • Jij bent opgevlogen na dat vervelende telefoontje.
  • Hij/zij/het is opgevlogen na de ruzie.
  • Wij zijn opgevlogen nadat we het goede nieuws ontvingen.
  • Jullie zijn opgevlogen toen de verrassing werd onthuld.