ordineren

Conjugations List of Ordineren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikordineerordineerdeheb geordineerd
jij, je, uordineertordineerdehebt geordineerd
hij, zij, hetordineertordineerdeheeft geordineerd
wijordinerenordineerdenhebben geordineerd
jullieordinerenordineerdenhebben geordineerd
zij, zeordinerenordineerdenhebben geordineerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Ordineren with some of the pronouns.

  • Ik ordineer de boeken in de bibliotheek.
  • Jij ordineert je kledingkast regelmatig.
  • Hij ordineert de documenten op zijn bureau.
  • Zij ordineren medicijnen aan hun patiënten.
  • Wij ordenen de bestanden op de computer.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ordineren with some of the pronouns.

  • Vroeger ordineerde ik altijd mijn boeken op kleur.
  • Toen ik jong was, ordineerde jij je speelgoed netjes.
  • Hij ordineerde de papieren elke ochtend voordat hij begon te werken.
  • In die tijd ordineerde zij de recepten voor het avondeten.
  • Wij ordineerden onze schoolspullen zorgvuldig in onze schooltas.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ordineren with some of the pronouns.

  • Ik heb de boeken in de bibliotheek geordineerd.
  • Jij hebt je kledingkast regelmatig geordineerd.
  • Hij heeft de documenten op zijn bureau geordineerd.
  • Zij hebben medicijnen aan hun patiënten geordineerd.
  • Wij hebben de bestanden op de computer geordend.