parasiteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | parasiteer | parasiteerde | heb geparasiteerd |
jij, je, u | parasiteert | parasiteerde | hebt geparasiteerd |
hij, zij, het | parasiteert | parasiteerde | heeft geparasiteerd |
wij | parasiteren | parasiteerden | hebben geparasiteerd |
jullie | parasiteren | parasiteerden | hebben geparasiteerd |
zij, ze | parasiteren | parasiteerden | hebben geparasiteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Parasiteren with some of the pronouns.
- Ik parasiteer op de gastvrijheid van mijn vrienden.
- Jij parasiteert op het harde werk van anderen.
- Hij/zij parasiteert op de welvaart van het land.
- Wij parasiteren op de kennis van onze collega's.
- Jullie parasiteren op de inspanningen van het team.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Parasiteren with some of the pronouns.
- Ik parasiteerde vaak op de creativiteit van mijn broer.
- Jij parasiteerde vroeger op de kennis van je leraren.
- Hij/zij parasiteerde regelmatig op de inzet van zijn/haar collega's.
- Wij parasiteerden soms op de bronnen van andere afdelingen.
- Jullie parasiteerden altijd op de goede wil van je ouders.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Parasiteren with some of the pronouns.
- Ik heb geparasiteerd op de rijkdom van mijn familie.
- Jij hebt geparasiteerd op de middelen van het bedrijf.
- Hij/zij heeft geparasiteerd op de tijd van anderen.
- Wij hebben geparasiteerd op de generositeit van onze buren.
- Jullie hebben geparasiteerd op de energie van de vrijwilligers.