percipiëren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | percipieer | percipieerde | heb gepercipieerd |
jij, je, u | percipieert | percipieerde | hebt gepercipieerd |
hij, zij, het | percipieert | percipieerde | heeft gepercipieerd |
wij | percipiëren | percipieerden | hebben gepercipieerd |
jullie | percipiëren | percipieerden | hebben gepercipieerd |
zij, ze | percipiëren | percipieerden | hebben gepercipieerd |
Presens
Example presens sentences for Percipiëren with some of the pronouns.
- Ik percipieer de schoonheid van de natuur.
- Jij percipieert de veranderingen in de samenleving.
- Hij percipieert de kritiek op zijn werk.
- Wij percipiëren de invloed van technologie in ons dagelijks leven.
- Zij percipiëren de emoties van de personages in het boek.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Percipiëren with some of the pronouns.
- Ik percipieerde de veranderingen al lang voordat ze plaatsvonden.
- Jij percipieerde de subtiele nuances in de muziek.
- Hij percipieerde de dreiging, maar kon er niet op tijd op reageren.
- Wij percipieerden de vreugde in de gezichten van de kinderen.
- Zij percipieerden de spanning in de kamer en voelden zich ongemakkelijk.
Perfectum
Example perfectum sentences for Percipiëren with some of the pronouns.
- Ik heb het nieuws percipieerd.
- Jij hebt de boodschap goed gepercipieerd.
- Hij heeft de signalen niet goed gepercipieerd.
- Wij hebben de kansen niet volledig gepercipieerd.
- Zij hebben de implicaties van hun beslissing onvoldoende gerealiseerd.