poolen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pool | poolde | heb gepoold |
jij, je, u | poolt | poolde | hebt gepoold |
hij, zij, het | poolt | poolde | heeft gepoold |
wij | poolen | poolden | hebben gepoold |
jullie | poolen | poolden | hebben gepoold |
zij, ze | poolen | poolden | hebben gepoold |
PresensBeta
Example presens sentences for Poolen with some of the pronouns.
- Ik pool regelmatig met mijn vrienden.
- Hij poelt elke week in het plaatselijke café.
- Wij poolen graag tijdens onze vakantie.
- Jullie poolen veel beter dan ik!
- De studenten poolen samen na de les.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Poolen with some of the pronouns.
- Vroeger poolde ik vaak met mijn broer.
- Toen ik jong was, poelden we altijd in de buurtkroeg.
- Wij poolden elke zomer op de camping.
- Jullie poolden vroeger veel fanatieker dan nu.
- De kinderen poolden gisteren terwijl ik aan het koken was.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Poolen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gepoold met mijn collega's.
- Hij heeft al meerdere keren gepoold in dit toernooi.
- Wij hebben vorige maand veel gepoold in de recreatieruimte.
- Jullie hebben nog nooit gepoold, toch?
- De vrienden hebben het hele weekend gepoold bij mij thuis.