programmeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | programmeer | programmeerde | heb geprogrammeerd |
jij, je, u | programmeert | programmeerde | hebt geprogrammeerd |
hij, zij, het | programmeert | programmeerde | heeft geprogrammeerd |
wij | programmeren | programmeerden | hebben geprogrammeerd |
jullie | programmeren | programmeerden | hebben geprogrammeerd |
zij, ze | programmeren | programmeerden | hebben geprogrammeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Programmeren with some of the pronouns.
- Ik programmeer elke dag.
- Jij programmeert goed.
- Hij/Zij programmeert snel.
- Wij programmeren samen.
- Jullie programmeren graag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Programmeren with some of the pronouns.
- Vroeger programmeerde ik in Java.
- Toen jij jong was, programmeerde je al.
- Hij/Zij programmeerde langzaam.
- Wij programmeerden altijd samen.
- Jullie programmeerden veel in de zomer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Programmeren with some of the pronouns.
- Ik heb geprogrammeerd voor mijn project.
- Jij hebt al eerder geprogrammeerd.
- Hij/Zij heeft veel ervaring met programmeren.
- Wij hebben vorige week geprogrammeerd.
- Jullie hebben succesvol geprogrammeerd.