proosten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | proost | proostte | heb geproost |
jij, je, u | proost | proostte | hebt geproost |
hij, zij, het | proost | proostte | heeft geproost |
wij | proosten | proostten | hebben geproost |
jullie | proosten | proostten | hebben geproost |
zij, ze | proosten | proostten | hebben geproost |
PresensBeta
Example presens sentences for Proosten with some of the pronouns.
- We proosten op een geslaagde avond.
- Ik proost regelmatig met mijn vrienden.
- Jullie proosten altijd met champagne.
- Hij proost op het behalen van zijn diploma.
- Zij proost op haar verjaardag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Proosten with some of the pronouns.
- We proostten op een geslaagde avond.
- Ik proostte regelmatig met mijn vrienden.
- Jullie proostten altijd met champagne.
- Hij proostte op het behalen van zijn diploma.
- Zij proostte op haar verjaardag.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Proosten with some of the pronouns.
- We hebben geproost op een geslaagde avond.
- Ik heb regelmatig geproost met mijn vrienden.
- Jullie hebben altijd geproost met champagne.
- Hij heeft geproost op het behalen van zijn diploma.
- Zij heeft geproost op haar verjaardag.