ragen

Conjugations List of Ragen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikraagraagdeheb geraagd
jij, je, uraagtraagdehebt geraagd
hij, zij, hetraagtraagdeheeft geraagd
wijragenraagdenhebben geraagd
jullieragenraagdenhebben geraagd
zij, zeragenraagdenhebben geraagd

Presens
Beta

Example presens sentences for Ragen with some of the pronouns.

  • Ik raag graag mijn hand op in de klas.
  • Jij raagt altijd vragen tijdens de les.
  • Hij/Zij raagt vaak om extra uitleg.
  • Wij ragen regelmatig met elkaar over verschillende onderwerpen.
  • Zij ragen nooit in de les.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ragen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, raagde ik altijd vragen in de klas.
  • Jij raagde vaak om extra aandacht.
  • Hij/Zij raagde regelmatig om herhaling.
  • Wij ragen vroeger veel met elkaar over schoolwerk.
  • Zij ragen altijd om uitleg toen ze jong waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ragen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren mijn hand opgeraagd tijdens de presentatie.
  • Jij hebt al die vragen al geraagd.
  • Hij/Zij heeft veel mensen om hulp geraagd.
  • Wij hebben de docent om uitleg geraagd.
  • Zij hebben nooit om verduidelijking geraagd.