resideren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | resideer | resideerde | heb geresideerd |
jij, je, u | resideert | resideerde | hebt geresideerd |
hij, zij, het | resideert | resideerde | heeft geresideerd |
wij | resideren | resideerden | hebben geresideerd |
jullie | resideren | resideerden | hebben geresideerd |
zij, ze | resideren | resideerden | hebben geresideerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Resideren with some of the pronouns.
- Ik resideer in Amsterdam.
- Jij resideert in een groot huis.
- Hij/Zij resideert in het buitenland.
- Wij resideren in een rustig dorpje.
- Zij resideren in een luxueus appartement.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Resideren with some of the pronouns.
- Ik resideerde vroeger in Utrecht.
- Jij resideerde als student in een studentenhuis.
- Hij/Zij resideerde lange tijd in Brussel.
- Wij resideerden in onze jeugd in een klein dorpje.
- Zij resideerden tijdelijk in een vakantiehuisje.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Resideren with some of the pronouns.
- Ik heb geresideerd in Parijs.
- Jij hebt geresideerd in een kasteel.
- Hij/Zij heeft geresideerd aan zee.
- Wij hebben geresideerd in een historisch pand.
- Zij hebben geresideerd in een prachtige villa.