rokeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rokeer | rokeerde | heb gerokeerd |
jij, je, u | rokeert | rokeerde | hebt gerokeerd |
hij, zij, het | rokeert | rokeerde | heeft gerokeerd |
wij | rokeren | rokeerden | hebben gerokeerd |
jullie | rokeren | rokeerden | hebben gerokeerd |
zij, ze | rokeren | rokeerden | hebben gerokeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Rokeren with some of the pronouns.
- Ik rook
- Jij rookt
- Hij/Zij/Het rookt
- Wij roken
- Jullie roken
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rokeren with some of the pronouns.
- Ik rookte
- Jij rookte
- Hij/Zij/Het rookte
- Wij rookten
- Jullie rookten
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rokeren with some of the pronouns.
- Ik heb gerookt
- Jij hebt gerookt
- Hij/Zij/Het heeft gerookt
- Wij hebben gerookt
- Jullie hebben gerookt