salueren

Conjugations List of Salueren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksalueersalueerdeheb gesalueerd
jij, je, usalueertsalueerdehebt gesalueerd
hij, zij, hetsalueertsalueerdeheeft gesalueerd
wijsaluerensalueerdenhebben gesalueerd
julliesaluerensalueerdenhebben gesalueerd
zij, zesaluerensalueerdenhebben gesalueerd

Presens

Example presens sentences for Salueren with some of the pronouns.

  • Ik salueer elke ochtend als ik binnenkom in de klas.
  • Jij salueert naar de vlag tijdens het zingen van het volkslied.
  • Hij salueert met een strakke handbeweging.
  • Zij salueert met veel gratie en precisie.
  • Wij salueren altijd als we onze superieur tegenkomen.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Salueren with some of the pronouns.

  • Vroeger salueerde ik altijd naar mijn ouders als ik thuiskwam.
  • Toen ik nog in het leger zat, salueerde ik regelmatig.
  • Hij salueerde gisteren meerdere keren tijdens de parade.
  • Zij salueerden naar elkaar als blijk van respect.
  • Wij salueerden elke ochtend als teken van discipline.

Perfectum

Example perfectum sentences for Salueren with some of the pronouns.

  • Ik heb gesalueerd toen de generaal langsliep.
  • Jij hebt gesalueerd voor de koning tijdens het defilé.
  • Hij heeft netjes gesalueerd bij het verlaten van de vergadering.
  • Zij heeft eerst geoefend voordat ze heeft gesalueerd.
  • Wij hebben gezamenlijk gesalueerd op de ceremonie.