schoonspuiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spuit schoon | spoot schoon | heb schoongespoten |
jij, je, u | spuit schoon | spoot schoon | hebt schoongespoten |
hij, zij, het | spuit schoon | spoot schoon | heeft schoongespoten |
wij | spuiten schoon | spoten schoon | hebben schoongespoten |
jullie | spuiten schoon | spoten schoon | hebben schoongespoten |
zij, ze | spuiten schoon | spoten schoon | hebben schoongespoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Schoonspuiten with some of the pronouns.
- Ik spuit de straat schoon.
- Jij spuit de auto schoon.
- Hij/Zij spuit de ramen schoon.
- Wij spuiten het terras schoon.
- Zij spuiten de tuin schoon.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Schoonspuiten with some of the pronouns.
- Ik spoot de straat schoon.
- Jij spoot de auto schoon.
- Hij/Zij spoot de ramen schoon.
- Wij spoten het terras schoon.
- Zij spoten de tuin schoon.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Schoonspuiten with some of the pronouns.
- Ik heb de straat schoongespoten.
- Jij hebt de auto schoongespoten.
- Hij/Zij heeft de ramen schoongespoten.
- Wij hebben het terras schoongespoten.
- Zij hebben de tuin schoongespoten.