schuieren

Conjugations List of Schuieren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschuierschuierdeheb geschuierd
jij, je, uschuiertschuierdehebt geschuierd
hij, zij, hetschuiertschuierdeheeft geschuierd
wijschuierenschuierdenhebben geschuierd
jullieschuierenschuierdenhebben geschuierd
zij, zeschuierenschuierdenhebben geschuierd

Presens

Example presens sentences for Schuieren with some of the pronouns.

  • Ik schuur de tafel voordat ik hem lak.
  • Jij schuurt altijd de vloer grondig.
  • Hij schuurt de muren om ze glad te maken.
  • Wij schuren de meubels voor het schilderen.
  • Zij schuren het hout voor de timmerklus.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Schuieren with some of the pronouns.

  • Ik schuurde de tafel voordat ik hem lakte.
  • Jij schuurde altijd de vloer grondig.
  • Hij schuurde de muren om ze glad te maken.
  • Wij schuurden de meubels voor het schilderen.
  • Zij schuurden het hout voor de timmerklus.

Perfectum

Example perfectum sentences for Schuieren with some of the pronouns.

  • Ik heb de tafel geschuurd voordat ik hem lakte.
  • Jij hebt altijd de vloer grondig geschuurd.
  • Hij heeft de muren geschuurd om ze glad te maken.
  • Wij hebben de meubels geschuurd voor het schilderen.
  • Zij hebben het hout geschuurd voor de timmerklus.