soppen

Conjugations List of Soppen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksopsopteheb gesopt
jij, je, usoptsoptehebt gesopt
hij, zij, hetsoptsopteheeft gesopt
wijsoppensoptenhebben gesopt
julliesoppensoptenhebben gesopt
zij, zesoppensoptenhebben gesopt

Presens
Beta

Example presens sentences for Soppen with some of the pronouns.

  • Ik sop de vloer elke dag.
  • Jij sopt de ramen grondig.
  • Hij/zij sopt de afwas na het eten.
  • Wij soppen de keukenkastjes regelmatig.
  • Zij soppen de auto voordat ze op reis gaan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Soppen with some of the pronouns.

  • Vroeger sopte ik altijd de vloer.
  • Toen jij nog klein was, sopte je de ramen vaak.
  • Hij/zij sopte vroeger de afwas na het eten.
  • In het verleden sopten wij de keukenkastjes niet zo vaak.
  • Zij sopten de auto regelmatig voorheen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Soppen with some of the pronouns.

  • Ik heb de vloer gesopt gisteren.
  • Jij hebt de ramen grondig gesopt vorige week.
  • Hij/zij heeft de afwas gesopt na het eten vanavond.
  • Wij hebben de keukenkastjes regelmatig gesopt dit jaar.
  • Zij hebben de auto gesopt voordat ze op reis gingen.