springen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spring | sprong | heb gesprongen |
jij, je, u | springt | sprong | hebt gesprongen |
hij, zij, het | springt | sprong | heeft gesprongen |
wij | springen | sprongen | hebben gesprongen |
jullie | springen | sprongen | hebben gesprongen |
zij, ze | springen | sprongen | hebben gesprongen |
PresensBeta
Example presens sentences for Springen with some of the pronouns.
- Ik spring elke dag op de trampoline.
- Jij springt hoog in de lucht.
- Hij springt over het hek.
- Zij springen graag in het zwembad.
- Wij springen vrolijk rond in het park.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Springen with some of the pronouns.
- Vroeger sprong ik altijd op mijn bed.
- Toen ik jong was, sprong jij veel hoger dan ik.
- Hij sprong over de sloot maar viel in het water.
- Zij sprongen op en neer van blijdschap.
- Wij sprongen meteen in actie toen we het hoorden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Springen with some of the pronouns.
- Ik ben gisteren gesprongen op het feest.
- Jij hebt al vaak gesprongen tijdens gymles.
- Hij is over het obstakel gesprongen.
- Zij hebben samen in de hooiberg gesprongen.
- Wij zijn laatst van de duikplank gesprongen.