stommelen

Conjugations List of Stommelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstommelstommeldeheb gestommeld
jij, je, ustommeltstommeldehebt gestommeld
hij, zij, hetstommeltstommeldeheeft gestommeld
wijstommelenstommeldenhebben gestommeld
julliestommelenstommeldenhebben gestommeld
zij, zestommelenstommeldenhebben gestommeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Stommelen with some of the pronouns.

  • Ik stommel door de kamer.
  • Jij stommelt vaak tijdens het praten.
  • Hij/Zij stommelt onhandig met zijn/haar spullen.
  • Wij stommelen lachend over het grasveld.
  • Jullie stommelen snel naar de uitgang.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Stommelen with some of the pronouns.

  • Ik stommelde altijd als ik nerveus was.
  • Jij stommelde vroeger regelmatig op school.
  • Hij/Zij stommelde door de kamer terwijl iedereen sliep.
  • Wij stommelden tijdens de repetitie van het toneelstuk.
  • Jullie stommelden door de gangen van de oude school.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Stommelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gestommeld toen ik de trap afviel.
  • Jij bent vaak gestommeld in die situatie.
  • Hij/Zij is gisteren gestommeld tijdens het dansen.
  • Wij hebben vroeger veel gestommeld met onze instrumenten.
  • Jullie zijn net gestommeld bij het binnenkomen.