strubbelen

Conjugations List of Strubbelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstrubbelstrubbeldeheb gestrubbeld
jij, je, ustrubbeltstrubbeldehebt gestrubbeld
hij, zij, hetstrubbeltstrubbeldeheeft gestrubbeld
wijstrubbelenstrubbeldenhebben gestrubbeld
julliestrubbelenstrubbeldenhebben gestrubbeld
zij, zestrubbelenstrubbeldenhebben gestrubbeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Strubbelen with some of the pronouns.

  • Ik strubbel met mijn huiswerk.
  • Jij strubbelt altijd met technologie.
  • Hij strubbelt om zijn geheim verborgen te houden.
  • Wij strubbelen met het vinden van een oplossing.
  • Zij strubbelen met de organisatie van het evenement.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Strubbelen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, strubbelde ik met wiskunde.
  • Vroeger strubbelde jij met het leren van nieuwe talen.
  • Hij strubbelde elke ochtend met opstaan.
  • Wij strubbelden voortdurend met de gebrekkige apparatuur.
  • Als kind strubbelden zij vaak met het delen van speelgoed.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Strubbelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gestrubbeld met die moeilijke puzzel.
  • Jij bent altijd aan het strubbelen geweest met je financiën.
  • Hij heeft lang gestrubbeld om een beslissing te nemen.
  • Wij hebben flink gestrubbeld om dit project af te ronden.
  • Zij hebben vaak gestrubbeld met communicatie in hun relatie.