terugbuigen

Conjugations List of Terugbuigen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbuig terugboog terugheb teruggebogen
jij, je, ubuigt terugboog terughebt teruggebogen
hij, zij, hetbuigt terugboog terugheeft teruggebogen
wijbuigen terugbogen terughebben teruggebogen
julliebuigen terugbogen terughebben teruggebogen
zij, zebuigen terugbogen terughebben teruggebogen

Presens
Beta

Example presens sentences for Terugbuigen with some of the pronouns.

  • Ik buig terug in mijn stoel.
  • Jij buigt terug naar de oorspronkelijke positie.
  • Hij buigt terug om de schade te herstellen.
  • Zij buigen terug na een lange reis.
  • We buigen terug en vragen om vergeving.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Terugbuigen with some of the pronouns.

  • Ik boog terug en verloor mijn evenwicht.
  • Jij boog terug maar kon niet meer rechtstaan.
  • Hij boog terug terwijl hij zijn rugpijn voelde.
  • Zij boog terug en keek naar haar spiegelbeeld.
  • We bogen terug naar onze kindertijd en speelden onschuldige spelletjes.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Terugbuigen with some of the pronouns.

  • Ik ben teruggebogen nadat ik viel.
  • Jij bent teruggebogen om het probleem op te lossen.
  • Hij is teruggebogen om zijn excuses aan te bieden.
  • Zij is teruggebogen toen ze merkte dat ze verdwaald was.
  • We zijn teruggebogen naar onze oude gewoontes.