tiërceren

Conjugations List of Tiërceren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktiërceertiërceerdeheb getiërceerd
jij, je, utiërceerttiërceerdehebt getiërceerd
hij, zij, hettiërceerttiërceerdeheeft getiërceerd
wijtiërcerentiërceerdenhebben getiërceerd
jullietiërcerentiërceerdenhebben getiërceerd
zij, zetiërcerentiërceerdenhebben getiërceerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Tiërceren with some of the pronouns.

  • Ik tierceer een nieuwe strategie voor ons project.
  • Jij tierceert de tennisbal met precisie en kracht.
  • Hij tierceert altijd op een elegante manier.
  • Wij tierceren regelmatig in de weekenden.
  • Zij tierceert de takenlijst voordat ze begint.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tiërceren with some of the pronouns.

  • Ik tierceerde vroeger vaak met mijn broer.
  • Jij tierceerde elke dag na schooltijd.
  • Hij tierceerde altijd met volle overgave.
  • Wij tierceerden samen tijdens de zomervakanties.
  • Zij tierceerden graag op het grasveld achter het huis.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tiërceren with some of the pronouns.

  • Ik heb getierceerd tijdens het toernooi gisteren.
  • Jij bent al eerder getierceerd in deze competitie.
  • Hij heeft de bal perfect getierceerd.
  • Wij zijn afgelopen week veel aan het tierceren geweest.
  • Zij hebben hun tactiek goed getierceerd.