toedekken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dek toe | dekte toe | heb toegedekt |
jij, je, u | dekt toe | dekte toe | hebt toegedekt |
hij, zij, het | dekt toe | dekte toe | heeft toegedekt |
wij | dekken toe | dekten toe | hebben toegedekt |
jullie | dekken toe | dekten toe | hebben toegedekt |
zij, ze | dekken toe | dekten toe | hebben toegedekt |
PresensBeta
Example presens sentences for Toedekken with some of the pronouns.
- Ik dek de tafel elke avond af.
- De studenten dekken hun boeken na de les af.
- Wij dekken de tuinmeubelen tegen regen af.
- Jij dekt de cake met glazuur af.
- De serveerster dekt de tafels snel af na het eten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Toedekken with some of the pronouns.
- Vroeger dekte ik de tafel altijd af voor het eten.
- De studenten dekten hun boeken vroeger na de les af.
- Wij dekten de tuinmeubelen vorige zomer tegen regen af.
- Jij dekte vroeger de cake met glazuur af.
- De serveerster dekte vroeger de tafels snel af na het eten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Toedekken with some of the pronouns.
- Ik heb de tafel gisteravond afgedekt.
- De studenten hebben hun boeken na de les afgedekt.
- Wij hebben de tuinmeubelen tegen regen afgedekt.
- Jij hebt de cake met glazuur afgedekt.
- De serveerster heeft de tafels snel afgedekt na het eten.