trancheren

Conjugations List of Trancheren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktrancheertrancheerdeheb getrancheerd
jij, je, utrancheerttrancheerdehebt getrancheerd
hij, zij, hettrancheerttrancheerdeheeft getrancheerd
wijtrancherentrancheerdenhebben getrancheerd
jullietrancherentrancheerdenhebben getrancheerd
zij, zetrancherentrancheerdenhebben getrancheerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Trancheren with some of the pronouns.

  • Ik trancheer het vlees voor het avondeten.
  • Jij tranch eert het brood met precisie.
  • Hij/zij tranch eert de groenten voorzichtig.
  • Wij tranch eren de kalkoen tijdens het kerstdiner.
  • Zij tranch eren de taart voor het dessert.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Trancheren with some of the pronouns.

  • Ik trancheerde het vlees voor het avondeten.
  • Jij tranch eerde het brood met precisie.
  • Hij/zij tranch eerde de groenten voorzichtig.
  • Wij tranch eerden de kalkoen tijdens het kerstdiner.
  • Zij tranch eerden de taart voor het dessert.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Trancheren with some of the pronouns.

  • Ik heb het vlees getrancheerd voor het avondeten.
  • Jij hebt het brood met precisie getrancheerd.
  • Hij/zij heeft de groenten voorzichtig getrancheerd.
  • Wij hebben de kalkoen tijdens het kerstdiner getrancheerd.
  • Zij hebben de taart voor het dessert getrancheerd.