trappenlopen

Conjugations List of Trappenlopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloop trappenliep trappenheb trappengelopen
jij, je, uloopt trappenliep trappenhebt trappengelopen
hij, zij, hetloopt trappenliep trappenheeft trappengelopen
wijlopen trappenliepen trappenhebben trappengelopen
jullielopen trappenliepen trappenhebben trappengelopen
zij, zelopen trappenliepen trappenhebben trappengelopen

Presens

Example presens sentences for Trappenlopen with some of the pronouns.

  • Ik loop de trappen op naar mijn appartement.
  • Jij loopt altijd de trap op naar het kantoor.
  • Hij loopt elke dag de trappen van de sportschool op.
  • Wij lopen vaak de trappen af om naar beneden te gaan.
  • Jullie lopen snel de trappen op naar de uitgang.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Trappenlopen with some of the pronouns.

  • Vroeger liep ik altijd de trappen op naar mijn studentenkamer.
  • Toen ik jong was, liep ik elke dag de trappen op naar school.
  • Hij liep langzaam de trappen op omdat hij moe was.
  • Wij liepen vroeger de trappen op naar ons oude huis.
  • Jullie liepen samen de trappen op naar het podium.

Perfectum

Example perfectum sentences for Trappenlopen with some of the pronouns.

  • Ik ben de trappen opgelopen om de belasting te vermijden.
  • Jij hebt de hele trap opgelopen zonder te stoppen.
  • Hij is gisteren de trappen opgelopen en voelt zich nu moe.
  • Wij zijn de steile trappen opgelopen naar de top van de toren.
  • Jullie hebben de trappen opgelopen om bij het uitzichtpunt te komen.