triëren

Conjugations List of Triëren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktrieertrieerdeheb getrieerd
jij, je, utrieerttrieerdehebt getrieerd
hij, zij, hettrieerttrieerdeheeft getrieerd
wijtriërentrieerdenhebben getrieerd
jullietriërentrieerdenhebben getrieerd
zij, zetriërentrieerdenhebben getrieerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Triëren with some of the pronouns.

  • Ik trieer de post op het postkantoor.
  • Jij trieert het afval in de juiste bakken.
  • Hij/zij trieert de boeken in de bibliotheek.
  • Wij triëren de documenten voor archivering.
  • Jullie triëren de groenten in de keuken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Triëren with some of the pronouns.

  • Ik trieerde de post op het postkantoor.
  • Jij trieerde het afval in de juiste bakken.
  • Hij/zij trieerde de boeken in de bibliotheek.
  • Wij trieerden de documenten voor archivering.
  • Jullie trieerden de groenten in de keuken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Triëren with some of the pronouns.

  • Ik heb de post getrieerd op het postkantoor.
  • Jij hebt het afval in de juiste bakken getrieerd.
  • Hij/zij heeft de boeken in de bibliotheek getrieerd.
  • Wij hebben de documenten voor archivering getrieerd.
  • Jullie hebben de groenten in de keuken getrieerd.