uitcijferen

Conjugations List of Uitcijferen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcijfer uitcijferde uitheb uitgecijferd
jij, je, ucijfert uitcijferde uithebt uitgecijferd
hij, zij, hetcijfert uitcijferde uitheeft uitgecijferd
wijcijferen uitcijferden uithebben uitgecijferd
julliecijferen uitcijferden uithebben uitgecijferd
zij, zecijferen uitcijferden uithebben uitgecijferd

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitcijferen with some of the pronouns.

  • Ik cijfer mij uit.
  • Jij cijfert je uit.
  • Hij/Zij/Het cijfert zich uit.
  • Wij cijferen ons uit.
  • Jullie cijferen je uit.
  • Zij cijferen zich uit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitcijferen with some of the pronouns.

  • Ik cijferde mij uit.
  • Jij cijferde je uit.
  • Hij/Zij/Het cijferde zich uit.
  • Wij cijferden ons uit.
  • Jullie cijferden je uit.
  • Zij cijferden zich uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitcijferen with some of the pronouns.

  • Ik heb mij uitgecijferd.
  • Jij hebt je uitgecijferd.
  • Hij/Zij/Het heeft zich uitgecijferd.
  • Wij hebben ons uitgecijferd.
  • Jullie hebben je uitgecijferd.
  • Zij hebben zich uitgecijferd.