uitkeilen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | keil uit | keilde uit | heb uitgekeild |
jij, je, u | keilt uit | keilde uit | hebt uitgekeild |
hij, zij, het | keilt uit | keilde uit | heeft uitgekeild |
wij | keilen uit | keilden uit | hebben uitgekeild |
jullie | keilen uit | keilden uit | hebben uitgekeild |
zij, ze | keilen uit | keilden uit | hebben uitgekeild |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitkeilen with some of the pronouns.
- Ik keil uit naar het strand.
- Jij keilt uit op het feestje.
- Hij/Zij keilt uit tijdens de les.
- Wij keilen uit in het park.
- Zij keilen uit op vakantie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitkeilen with some of the pronouns.
- Ik keilde vroeger altijd uit met mijn broers en zussen.
- Jij keilde vaak uit tijdens de lessen.
- Hij/Zij keilde regelmatig uit op feestjes.
- Wij keilden soms uit op schoolreisjes.
- Zij keilden altijd uit op familiebijeenkomsten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitkeilen with some of the pronouns.
- Ik heb uitgekeild op het podium.
- Jij hebt uitgekeild met je vrienden.
- Hij/Zij heeft uitgekeild op het werk.
- Wij hebben uitgekeild tijdens de wedstrijd.
- Zij hebben uitgekeild op het festival.