uitklappen

Conjugations List of Uitklappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikklap uitklapte uitheb uitgeklapt
jij, je, uklapt uitklapte uithebt uitgeklapt
hij, zij, hetklapt uitklapte uitheeft uitgeklapt
wijklappen uitklapten uithebben uitgeklapt
jullieklappen uitklapten uithebben uitgeklapt
zij, zeklappen uitklapten uithebben uitgeklapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitklappen with some of the pronouns.

  • Ik klap de kaart uit om de route te laten zien.
  • Jij klapt de tafel uit voor het eten.
  • Hij/zij klapt de laptop uit om te beginnen met werken.
  • Wij klappen de paraplu uit wanneer het begint te regenen.
  • Zij klappen de stoelen uit voor de gasten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitklappen with some of the pronouns.

  • Vroeger klapte ik altijd mijn fiets uit voordat ik ging rijden.
  • Toen ik jong was, klapte jij de kinderwagen altijd uit voor een wandeling.
  • Hij/zij klapte vroeger vaak de krant uit om het nieuws te lezen.
  • Wij klapten de tent uit toen we gingen kamperen.
  • Zij klapten de vlaggen uit tijdens de feestelijke gelegenheid.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitklappen with some of the pronouns.

  • Ik heb de folder uitgeklapt om alle informatie te tonen.
  • Jij hebt de brief uitgeklapt en gelezen.
  • Hij/zij heeft het boek uitgeklapt en de afbeeldingen bekeken.
  • Wij hebben de landkaart uitgeklapt om onze bestemming te vinden.
  • Zij hebben de menukaart uitgeklapt om hun keuze te maken.