uitknobbelen

Conjugations List of Uitknobbelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknobbel uitknobbelde uitheb uitgeknobbeld
jij, je, uknobbelt uitknobbelde uithebt uitgeknobbeld
hij, zij, hetknobbelt uitknobbelde uitheeft uitgeknobbeld
wijknobbelen uitknobbelden uithebben uitgeknobbeld
jullieknobbelen uitknobbelden uithebben uitgeknobbeld
zij, zeknobbelen uitknobbelden uithebben uitgeknobbeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitknobbelen with some of the pronouns.

  • Ik knobel uit over mijn toekomstige carrière.
  • Jij knobbelt uit hoe je dit probleem kunt oplossen.
  • Hij knobbelt uit welke route we moeten nemen.
  • Zij knobbelen uit waar ze op vakantie willen gaan.
  • We knobbelen uit hoe we onze tijd het beste kunnen indelen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitknobbelen with some of the pronouns.

  • Ik knobelde uit hoe ik mijn doel kon bereiken.
  • Jij knobelde het probleem grondig uit.
  • Hij knobelde vroeger veel over allerlei vraagstukken uit.
  • Zij knobelden uit welke strategie ze moesten volgen.
  • We knobelden langdurig uit wat de beste aanpak was.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitknobbelen with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgeknobbeld wat de beste keuze is.
  • Jij hebt het probleem al uitgeknobbeld, toch?
  • Hij heeft de oplossing uitgeknobbeld in no time.
  • Zij hebben de ideale vakantiebestemming uitgeknobbeld.
  • We hebben samen het project uitgeknobbeld.