uitvertellen

Conjugations List of Uitvertellen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvertel uitvertelde uitheb uitverteld
jij, je, uvertelt uitvertelde uithebt uitverteld
hij, zij, hetvertelt uitvertelde uitheeft uitverteld
wijvertellen uitvertelden uithebben uitverteld
jullievertellen uitvertelden uithebben uitverteld
zij, zevertellen uitvertelden uithebben uitverteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitvertellen with some of the pronouns.

  • Ik vertel het verhaal uit.
  • Jij vertelt het verhaal uit.
  • Hij/Zij vertelt het verhaal uit.
  • Wij vertellen het verhaal uit.
  • Jullie vertellen het verhaal uit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitvertellen with some of the pronouns.

  • Ik vertelde het verhaal uit.
  • Jij vertelde het verhaal uit.
  • Hij/Zij vertelde het verhaal uit.
  • Wij vertelden het verhaal uit.
  • Jullie vertelden het verhaal uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitvertellen with some of the pronouns.

  • Ik heb het verhaal uitverteld.
  • Jij hebt het verhaal uitverteld.
  • Hij/Zij heeft het verhaal uitverteld.
  • Wij hebben het verhaal uitverteld.
  • Jullie hebben het verhaal uitverteld.