uitwijzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wijs uit | wees uit | heb uitgewezen |
jij, je, u | wijst uit | wees uit | hebt uitgewezen |
hij, zij, het | wijst uit | wees uit | heeft uitgewezen |
wij | wijzen uit | wezen uit | hebben uitgewezen |
jullie | wijzen uit | wezen uit | hebben uitgewezen |
zij, ze | wijzen uit | wezen uit | hebben uitgewezen |
Presens
Example presens sentences for Uitwijzen with some of the pronouns.
- Ik wijs mijn vinger uit naar de juiste richting.
- Jij wijst altijd de weg als we verdwaald zijn.
- Hij wijst met zijn hand naar het schilderij aan de muur.
- Zij wijzen ons de ingang van het museum.
- Wij wijzen onze gasten naar de parkeerplaats.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitwijzen with some of the pronouns.
- Vroeger wees ik altijd met mijn vinger naar de sterren.
- Toen ik jong was, wees jij me altijd de weg in het bos.
- Hij wees met zijn hand naar de boot die voorbijvoer.
- Zij wezen ons de plek waar we konden kamperen.
- Vroeger wezen wij onze bezoekers naar de oude kerktoren.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitwijzen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn vermoeden uitgewezen als juist.
- Jij hebt de schuldige uitgewezen in het onderzoek.
- Hij heeft de winnaar uitgewezen van de wedstrijd.
- Zij hebben de oorzaak van het probleem uitgewezen.
- Wij hebben de verantwoordelijke persoon uitgewezen.