vastpinnen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pin vast | pinde vast | heb vastgepind |
jij, je, u | pint vast | pinde vast | hebt vastgepind |
hij, zij, het | pint vast | pinde vast | heeft vastgepind |
wij | pinnen vast | pinden vast | hebben vastgepind |
jullie | pinnen vast | pinden vast | hebben vastgepind |
zij, ze | pinnen vast | pinden vast | hebben vastgepind |
PresensBeta
Example presens sentences for Vastpinnen with some of the pronouns.
- Ik pin de bladzijde vast.
- Jij pint de foto vast.
- Hij/zij/het pint het document vast.
- Wij pinnen de poster vast.
- Jullie pinnen de briefjes vast.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vastpinnen with some of the pronouns.
- Ik pinde de bladzijde vast.
- Jij pinde de foto vast.
- Hij/zij/het pinde het document vast.
- Wij pinden de poster vast.
- Jullie pinden de briefjes vast.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vastpinnen with some of the pronouns.
- Ik heb de bladzijde vastgepind.
- Jij hebt de foto vastgepind.
- Hij/zij/het heeft het document vastgepind.
- Wij hebben de poster vastgepind.
- Jullie hebben de briefjes vastgepind.