verbroeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verbroei | verbroeide | heb verbroeid |
jij, je, u | verbroeit | verbroeide | hebt verbroeid |
hij, zij, het | verbroeit | verbroeide | heeft verbroeid |
wij | verbroeien | verbroeiden | hebben verbroeid |
jullie | verbroeien | verbroeiden | hebben verbroeid |
zij, ze | verbroeien | verbroeiden | hebben verbroeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Verbroeien with some of the pronouns.
- Ik verbroei de kansen voor mezelf met mijn slechte beslissingen.
- Jij verbroeit de sfeer met je negatieve opmerkingen.
- Hij verbroeit zijn reputatie door constant te laat te komen.
- Wij verbroeien de relatie met onze buren door veel lawaai te maken.
- Zij verbroeien hun gezondheid door ongezond te eten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verbroeien with some of the pronouns.
- Ik verbroeide de kansen voor mezelf met mijn slechte beslissingen.
- Jij verbroeide de sfeer met je negatieve opmerkingen.
- Hij verbroeide zijn reputatie door constant te laat te komen.
- Wij verbroeiden de relatie met onze buren door veel lawaai te maken.
- Zij verbroeiden hun gezondheid door ongezond te eten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verbroeien with some of the pronouns.
- Ik heb de kansen voor mezelf verbroeid met mijn slechte beslissingen.
- Jij hebt de sfeer verbroeid met je negatieve opmerkingen.
- Hij heeft zijn reputatie verbroeid door constant te laat te komen.
- Wij hebben de relatie met onze buren verbroeid door veel lawaai te maken.
- Zij hebben hun gezondheid verbroeid door ongezond te eten.