verwinteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verwinter | verwinterde | heb verwinterd |
jij, je, u | verwintert | verwinterde | hebt verwinterd |
hij, zij, het | verwintert | verwinterde | heeft verwinterd |
wij | verwinteren | verwinterden | hebben verwinterd |
jullie | verwinteren | verwinterden | hebben verwinterd |
zij, ze | verwinteren | verwinterden | hebben verwinterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Verwinteren with some of the pronouns.
- Ik winter mijn planten altijd in de schuur.
- Jij wintert je boot elk jaar op een veilige plek in.
- Hij/zij/het wintert zijn/haar/hun tuin zorgvuldig in.
- Wij winteren onze kleren in voordat we naar het koude klimaat gaan.
- Jullie winteren de buitenmeubels in om ze te beschermen tegen de vorst.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verwinteren with some of the pronouns.
- Vroeger winterde ik mijn planten altijd in mijn garage in.
- Toen ik jong was, winterde ik mijn boot vaak in bij mijn oom.
- Hij/zij/het winterde zijn/haar/hun tuin vroeger in met speciale afdekzeilen.
- In mijn jeugd winterden wij onze kleren altijd in zonder hulp van moderne technologie.
- Vroeger winterden jullie de buitenmeubels in de schuur, maar nu gebruiken jullie een beschermhoes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verwinteren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn planten deze winter ingewinterd in de kas.
- Jij hebt je boot vorig jaar goed ingewinterd.
- Hij/zij/het heeft zijn/haar/hun tuin netjes ingewinterd.
- Wij hebben onze kleren al eerder ingewinterd voor onze reis.
- Jullie hebben de buitenmeubels goed ingewinterd, ze zien er nog steeds als nieuw uit.