vesten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vest | vestte | heb gevest |
jij, je, u | vest | vestte | hebt gevest |
hij, zij, het | vest | vestte | heeft gevest |
wij | vesten | vestten | hebben gevest |
jullie | vesten | vestten | hebben gevest |
zij, ze | vesten | vestten | hebben gevest |
PresensBeta
Example presens sentences for Vesten with some of the pronouns.
- Ik vest mijn jas voordat ik naar buiten ga.
- Jij vest je altijd warm tijdens de wintermaanden.
- Hij/zij/het vest zich snel zodra het koud wordt.
- Wij vesten onze hoop op een positieve uitkomst.
- Jullie vesten je vertrouwen in mij als leider.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vesten with some of the pronouns.
- Ik vestte mijn jas altijd verkeerd totdat ik het leerde.
- Jij vestte je nooit op tijd voor het vertrek.
- Hij/zij/het vestte zich regelmatig in zijn/haar favoriete sportkleding.
- Wij vestten onze aandacht op het probleem dat voor ons lag.
- Jullie vestten je vroeger in traditionele klederdracht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vesten with some of the pronouns.
- Ik heb mijn jas al aan- en uitgevest vandaag.
- Jij hebt je altijd goed gevest tijdens de wedstrijden.
- Hij/zij/het heeft zich snel gevest nadat hij/zij viel.
- Wij hebben onze nieuwe huizen al goed bevest gevest.
- Jullie hebben je successen stevig gevest in het verleden.