vlakken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlak | vlakte | heb gevlakt |
jij, je, u | vlakt | vlakte | hebt gevlakt |
hij, zij, het | vlakt | vlakte | heeft gevlakt |
wij | vlakken | vlakten | hebben gevlakt |
jullie | vlakken | vlakten | hebben gevlakt |
zij, ze | vlakken | vlakten | hebben gevlakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Vlakken with some of the pronouns.
- Ik vlak de muur met een troffel.
- Jij vlakt het terrein met een graafmachine.
- Hij/zij/het vlakt de vloer met een rei.
- Wij vlakken het oppervlak met een schuurmachine.
- Jullie vlakken de tegels met een waterpas.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vlakken with some of the pronouns.
- Ik vlakte de muur met een troffel.
- Jij vlakte het terrein met een graafmachine.
- Hij/zij/het vlakte de vloer met een rei.
- Wij vlakten het oppervlak met een schuurmachine.
- Jullie vlakten de tegels met een waterpas.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vlakken with some of the pronouns.
- Ik heb de muur gevlakt met een troffel.
- Jij hebt het terrein geëffend met een graafmachine.
- Hij/zij/het heeft de vloer gevlakt met een rei.
- Wij hebben het oppervlak geëgaliseerd met een schuurmachine.
- Jullie hebben de tegels waterpas gemaakt.