voorbijlopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | loop voorbij | liep voorbij | ben voorbijgelopen |
jij, je, u | loopt voorbij | liep voorbij | bent voorbijgelopen |
hij, zij, het | loopt voorbij | liep voorbij | is voorbijgelopen |
wij | lopen voorbij | liepen voorbij | zijn voorbijgelopen |
jullie | lopen voorbij | liepen voorbij | zijn voorbijgelopen |
zij, ze | lopen voorbij | liepen voorbij | zijn voorbijgelopen |
PresensBeta
Example presens sentences for Voorbijlopen with some of the pronouns.
- Ik loop voorbij aan de winkel.
- Jij loopt voorbij aan het park.
- Hij loopt voorbij aan de bushalte.
- Zij loopt voorbij aan de bibliotheek.
- Wij lopen voorbij aan het restaurant.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voorbijlopen with some of the pronouns.
- Ik liep voorbij aan het ziekenhuis.
- Jij liep voorbij aan de kerk.
- Hij liep voorbij aan het stadion.
- Zij liep voorbij aan het café.
- Wij liepen voorbij aan het strand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voorbijlopen with some of the pronouns.
- Ik ben voorbijgelopen aan het museum.
- Jij bent voorbijgelopen aan de markt.
- Hij is voorbijgelopen aan de school.
- Zij is voorbijgelopen aan het treinstation.
- Wij zijn voorbijgelopen aan de rivier.