voorschieten

Conjugations List of Voorschieten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschiet voorschoot voorheb voorgeschoten
jij, je, uschiet voorschoot voorhebt voorgeschoten
hij, zij, hetschiet voorschoot voorheeft voorgeschoten
wijschieten voorschoten voorhebben voorgeschoten
jullieschieten voorschoten voorhebben voorgeschoten
zij, zeschieten voorschoten voorhebben voorgeschoten

Presens

Example presens sentences for Voorschieten with some of the pronouns.

  • Ik schiet het geld voor de lunch voor.
  • Jij schiet altijd te snel vooruit in je plannen.
  • Hij schiet regelmatig kosten voor zijn collega's voor.
  • Zij schieten de rekening voor het etentje van gisteren voor.
  • Wij schieten de huur elke maand voor en betalen die later terug.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Voorschieten with some of the pronouns.

  • Ik schoot het geld voor de lunch voor.
  • Jij schoot altijd te snel vooruit in je plannen.
  • Hij schoot regelmatig kosten voor zijn collega's voor.
  • Zij schoten de rekening voor het etentje van gisteren voor.
  • Wij schoten de huur elke maand voor en betaalden die later terug.

Perfectum

Example perfectum sentences for Voorschieten with some of the pronouns.

  • Ik heb het geld voor de lunch voorgeschoten.
  • Jij hebt altijd te snel vooruitgeschoten in je plannen.
  • Hij heeft regelmatig kosten voor zijn collega's voorgeschoten.
  • Zij hebben de rekening voor het etentje van gisteren voorgeschoten.
  • Wij hebben de huur elke maand voorgeschoten en die later terugbetaald.