wegspuiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spuit weg | spoot weg | heb weggespoten |
jij, je, u | spuit weg | spoot weg | hebt weggespoten |
hij, zij, het | spuit weg | spoot weg | heeft weggespoten |
wij | spuiten weg | spoten weg | hebben weggespoten |
jullie | spuiten weg | spoten weg | hebben weggespoten |
zij, ze | spuiten weg | spoten weg | hebben weggespoten |
Presens
Example presens sentences for Wegspuiten with some of the pronouns.
- Ik spuit het onkruid weg in de tuin.
- Jij spuit de verf weg van de muur.
- Hij spuit de brandblusser leeg.
- Zij spuiten de graffiti weg van de trein.
- We spuiten de insecten weg met een spray.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Wegspuiten with some of the pronouns.
- Vroeger spoot ik het onkruid weg in de tuin.
- Jij spoot de verf weg van de muur.
- Hij spoot de brandblusser leeg.
- Zij spoten de graffiti weg van de trein.
- We spoten de insecten weg met een spray.
Perfectum
Example perfectum sentences for Wegspuiten with some of the pronouns.
- Ik heb het onkruid weggespoten in de tuin.
- Jij hebt de verf weggespoten van de muur.
- Hij heeft de brandblusser leegggespoten.
- Zij hebben de graffiti weggespoten van de trein.
- We hebben de insecten weggespoten met een spray.