aangrauwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | grauw aan | grauwde aan | heb aangegrauwd |
jij, je, u | grauwt aan | grauwde aan | hebt aangegrauwd |
hij, zij, het | grauwt aan | grauwde aan | heeft aangegrauwd |
wij | grauwen aan | grauwden aan | hebben aangegrauwd |
jullie | grauwen aan | grauwden aan | hebben aangegrauwd |
zij, ze | grauwen aan | grauwden aan | hebben aangegrauwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aangrauwen with some of the pronouns.
- Ik aangrauw jou omdat je brutaal bent.
- Jij aangrauwt de hond wanneer hij opspringt.
- Hij aangrauwt zijn tegenstanders in het debat.
- Wij aangrauwen de situatie en maken een plan.
- Zij aangrauwen de leraar met vragen over het huiswerk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aangrauwen with some of the pronouns.
- Ik grauwde jou aan omdat je te laat kwam.
- Jij grauwde de hond aan toen hij naar de buren rende.
- Hij grauwde zijn tegenstanders aan voor de wedstrijd.
- Wij grauwden de situatie aan en probeerden het op te lossen.
- Zij grauwden de leraar aan met onbeleefde opmerkingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aangrauwen with some of the pronouns.
- Ik heb jou aangegrauwd vanwege je gedrag.
- Jij hebt de hond aangegrauwd toen hij blafte.
- Hij heeft zijn tegenstanders aangegrauwd tijdens het duel.
- Wij hebben de situatie aangegrauwd om te begrijpen wat er gebeurde.
- Zij hebben de leraar aangegrauwd met kritische opmerkingen.