aanhaken

Conjugations List of Aanhaken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhaak aanhaakte aanheb aangehaakt
jij, je, uhaakt aanhaakte aanhebt aangehaakt
hij, zij, hethaakt aanhaakte aanheeft aangehaakt
wijhaken aanhaakten aanhebben aangehaakt
julliehaken aanhaakten aanhebben aangehaakt
zij, zehaken aanhaakten aanhebben aangehaakt

Presens

Example presens sentences for Aanhaken with some of the pronouns.

  • Ik haak altijd aan bij de wekelijkse vergadering.
  • Hij haakt regelmatig aan bij sociale evenementen.
  • Zij haken graag aan wanneer er nieuwe projecten starten.
  • We haken vaak aan bij sportactiviteiten in het weekend.
  • Jullie haken soms aan bij interessante discussies.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Aanhaken with some of the pronouns.

  • Ik haakte regelmatig aan bij de oude werkgroep.
  • Hij haakte vroeger altijd aan bij de jaarlijkse conferentie.
  • Zij haakten weleens aan bij de lunchbijeenkomsten.
  • We haakten vaak aan bij de trainingssessies in het verleden.
  • Jullie haakten soms aan bij de presentaties van de vorige manager.

Perfectum

Example perfectum sentences for Aanhaken with some of the pronouns.

  • Ik heb aangehaakt bij de vergadering van gisteren.
  • Hij is vorige week aangehaakt bij het team.
  • Zij hebben al eerder aangehaakt bij soortgelijke projecten.
  • We zijn onlangs aangehaakt bij een nieuw initiatief.
  • Jullie hebben net op tijd aangehaakt bij het gesprek.