aflenzen

Conjugations List of Aflenzen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklens aflensde afheb afgelensd
jij, je, ulenst aflensde afhebt afgelensd
hij, zij, hetlenst aflensde afheeft afgelensd
wijlenzen aflensden afhebben afgelensd
jullielenzen aflensden afhebben afgelensd
zij, zelenzen aflensden afhebben afgelensd

Presens
Beta

Example presens sentences for Aflenzen with some of the pronouns.

  • Ik aflenst de melk voordat ik het drink.
  • Jij aflenst de koffie na het zetten.
  • Hij/zij aflent de pasta al dente.
  • Wij aflenzen de borden na het eten.
  • Jullie aflenzen de groenten voor het koken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aflenzen with some of the pronouns.

  • Ik lente af terwijl hij toekeek.
  • Jij lente af toen ik binnenkwam.
  • Hij/zij lente de auto af voordat hij wegging.
  • Wij lente de tafel af na het eten.
  • Jullie lente de ramen af voor het schoonmaken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aflenzen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgelend voordat ik ging slapen.
  • Jij hebt de wijn afgelend voor het serveren.
  • Hij/zij heeft de motor afgelend voordat hij startte.
  • Wij hebben de vloer afgelend voor het dweilen.
  • Jullie hebben de verf afgelend voor het schilderen.