afspanen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spaan af | spaande af | heb afgespaand |
jij, je, u | spaant af | spaande af | hebt afgespaand |
hij, zij, het | spaant af | spaande af | heeft afgespaand |
wij | spanen af | spaanden af | hebben afgespaand |
jullie | spanen af | spaanden af | hebben afgespaand |
zij, ze | spanen af | spaanden af | hebben afgespaand |
PresensBeta
Example presens sentences for Afspanen with some of the pronouns.
- Ik span af na een lange dag werken.
- Jij spant af in de avonduren.
- Hij/Zij spant af om te ontspannen.
- Wij spannen af na het sporten.
- Zij spannen af tijdens de vakantie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afspanen with some of the pronouns.
- Ik spande af na een lange dag werken.
- Jij spande af in de avonduren.
- Hij/Zij spande af om te ontspannen.
- Wij spanden af na het sporten.
- Zij spanden af tijdens de vakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afspanen with some of the pronouns.
- Ik heb afgespannen na een lange dag werken.
- Jij hebt afgespannen in de avonduren.
- Hij/Zij heeft afgespannen om te ontspannen.
- Wij hebben afgespannen na het sporten.
- Zij hebben afgespannen tijdens de vakantie.