afstaren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | staar af | staarde af | heb afgestaard |
jij, je, u | staart af | staarde af | hebt afgestaard |
hij, zij, het | staart af | staarde af | heeft afgestaard |
wij | staren af | staarden af | hebben afgestaard |
jullie | staren af | staarden af | hebben afgestaard |
zij, ze | staren af | staarden af | hebben afgestaard |
PresensBeta
Example presens sentences for Afstaren with some of the pronouns.
- Ik staar naar de horizon.
- Jij staart naar de foto.
- Hij/Zij staart naar zijn/haar telefoon.
- Wij staren naar de sterren.
- Zij staren naar de schilderijen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afstaren with some of the pronouns.
- Ik staarde naar de bloemen in de tuin.
- Jij staarde naar de vogels in de lucht.
- Hij/Zij staarde naar het lege scherm.
- Wij staarden naar de dansende mensen.
- Zij staarden naar de voorbijrijdende auto's.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afstaren with some of the pronouns.
- Ik heb naar de zonsondergang gestaard.
- Jij hebt lang naar de oude gebouwen gestaard.
- Hij/Zij heeft naar de televisie gestaard.
- Wij hebben naar de wolken gestaard.
- Zij hebben naar de vissen in het aquarium gestaard.