afweren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | weer af | weerde af | heb afgeweerd |
jij, je, u | weert af | weerde af | hebt afgeweerd |
hij, zij, het | weert af | weerde af | heeft afgeweerd |
wij | weren af | weerden af | hebben afgeweerd |
jullie | weren af | weerden af | hebben afgeweerd |
zij, ze | weren af | weerden af | hebben afgeweerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afweren with some of the pronouns.
- Ik weer af bij elke aanval.
- Jij weert af met een stevig schild.
- Hij/zij weert af met snelle reflexen.
- Wij weren af met onze verdedigingstechnieken.
- Zij weren af door samen te werken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afweren with some of the pronouns.
- Ik weerde af terwijl ik achteruit liep.
- Jij weerde de tegenstander af met je scherpe argumenten.
- Hij/zij weerde de kogels af met zijn kogelvrije vest.
- Wij weerden de indringers af met waarschuwingsschoten.
- Zij weerden de kritiek af door zich te concentreren op hun doelen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afweren with some of the pronouns.
- Ik heb afgeweerd toen hij me probeerde te slaan.
- Jij hebt de aanval succesvol afgeweerd.
- Hij/zij heeft de projectielen afgeweerd met zijn magische krachten.
- Wij hebben ons tegen de vijandige troepen afgeweerd.
- Zij hebben de poging tot inbraak afgeweerd met het alarmsysteem.