bekruipen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bekruip | bekroop | heb bekropen |
jij, je, u | bekruipt | bekroop | hebt bekropen |
hij, zij, het | bekruipt | bekroop | heeft bekropen |
wij | bekruipen | bekropen | hebben bekropen |
jullie | bekruipen | bekropen | hebben bekropen |
zij, ze | bekruipen | bekropen | hebben bekropen |
Presens
Example presens sentences for Bekruipen with some of the pronouns.
- Ik bekruip de angst om te falen.
- Jij bekruipt een gevoel van onzekerheid.
- Hij bekruipt mij de twijfel of ik het wel kan.
- Wij bekruipen een gevoel van melancholie.
- Zij bekruipen de zorgen over de toekomst.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bekruipen with some of the pronouns.
- Vroeger bekroop ik vaak een gevoel van eenzaamheid.
- Toen ik klein was, bekroop mij altijd de angst voor monsters.
- Het bekroop ons telkens als we langs dat enge huis liepen.
- De spanning bekroop haar tijdens de presentatie.
- Iedere nacht bekroop hem een gevoel van onrust.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bekruipen with some of the pronouns.
- Ik ben bekropen door een onverklaarbare angst.
- Jij bent bekropen door een vreemd gevoel.
- Hij is mij bekropen met twijfels.
- Wij zijn bekropen door een gevoel van spijt.
- Zij zijn bekropen door negatieve gedachten.