bostonnen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | boston | bostonde | heb gebostond |
jij, je, u | bostont | bostonde | hebt gebostond |
hij, zij, het | bostont | bostonde | heeft gebostond |
wij | bostonnen | bostonden | hebben gebostond |
jullie | bostonnen | bostonden | hebben gebostond |
zij, ze | bostonnen | bostonden | hebben gebostond |
Presens
Example presens sentences for Bostonnen with some of the pronouns.
- Ik bostonneer in het park.
- Jij bostonneert graag op de fiets.
- Hij/Zij bostonneert elke zomer in Nederland.
- Wij bostonneren samen tijdens vakanties.
- Jullie bostonneeren vaak in de avonduren.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bostonnen with some of the pronouns.
- Vroeger bostonneerde ik altijd met mijn vrienden in de stad.
- Toen ik jong was, bostonneerde ik regelmatig in het bos.
- We bostonneerden gisteren langs de kustlijn van Scheveningen.
- In de zomer van vorig jaar bostonneerde hij dagelijks op het strand.
- Tijdens onze studententijd bostonneerden we veel in de lokale cafés.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bostonnen with some of the pronouns.
- Ik heb gebostonneerd in Amsterdam.
- Jij bent naar Boston gebracht en hebt daar gebostonneerd.
- Hij/Zij is al meerdere keren naar Boston geweest en heeft daar gebostonneerd.
- Wij zijn vorig jaar naar Amerika gereisd en hebben in verschillende steden gebostonneerd.
- Jullie hebben die nieuwe bostonneertechniek uitgeprobeerd en met succes gebostonneerd.